In het beroep waar je voor wordt opgeleid zijn ‘verantwoordelijk voor je eigen handelen, zelfstandigheid, individueel werken, flexibiliteit en vooral het zelf doen’ belangrijk. Hier krijg je dan ook vanaf de eerste dag van de opleiding mee te maken.
Praktisch werken staat voorop. Je begint daarom maar meteen met programmeren. Om je daarbij te begeleiden heb je een coach. Samen met jouw coach/vakdocent maak je afspraken over waar je aan werkt.
Je begint met een reeks projecten waarbij je kennismaakt met basisvaardigheden die voor het beroep van belang zijn. In het begin zullen dit eenvoudige projecten zijn, maar naar mate je meer kennis en vaardigheden verwerft, zullen de projecten waar je aan werkt ook complexer worden.
Jouw coach en vakdocenten zullen proberen jou uit te dagen om zelfstandig te zoeken naar steeds grotere uitdagingen binnen het vakgebied en aansluitend bij je eigen interesse. Gaandeweg zul je steeds meer kennis en vaardigheden nodig hebt om iets voor elkaar te krijgen. Je zult merken dat je langzamerhand beter wordt in het vak.
Het beeld kan ontstaan dat er weinig structuur is. Er zijn vaste werktijden en een aantal vaste elementen in de opleiding die voor houvast zorgen. Deze laatsten zijn vastgelegd in het zogenaamde basisleertraject. In dit basisleertraject wordt de opleiding verdeeld in 4 fasen: ‘oriënteren, verbreden, verdiepen en afstuderen’. Iedere fase omvat een aantal perioden van 10 weken. Per periode wordt aangegeven welke onderdelen daar bij horen. Als je het basisleertraject aanhoudt, doe je in het 4de jaar van de opleiding examen.
Zoals gezegd, het basisleertraject is bedoeld als houvast. Het bepaalt grotendeels de volgorde van de onderdelen. Jij bepaalt zelf hoe snel je gaat.